Wat te doen bij een aanslag met chemische middelen?

Stel: iemand wordt onwel op het station. Al snel volgen er meer. Hoe wordt duidelijk wat er aan de hand is en wie komen er in actie? Drie deskundigen van GGD, Politie en RIVM gaven antwoorden op deze vraag tijdens een drukbezochte lunchlezing van het DCC-IenW op 28 maart.

Voorafgaand aan de lezing wordt al aan de lunchtafels duidelijk dat het thema leeft bij vele organisaties. De opkomst is groot; medewerkers van de Brandweer, Politie, Defensie en andere organisaties raken met elkaar in gesprek. “Hoeveel kennis over chemische stoffen is er bij mensen die als eerste een melding opvolgen?”, vraagt een medewerker van Defensie zich af. “In onze teams zijn daarvoor speciale verkenners opgeleid”, weet een medewerker van de politie. Een chemicus van de Brandweer vertelt vervolgens hoe zijn organisatie voortdurend onderzoek doet naar toxische stoffen. Het is duidelijk: als het gaat om een vermoedelijke calamiteit met een chemisch middel, is er veel expertise aanwezig bij hulpdiensten in Nederland. Hoe zetten zij die expertise in?

Samenwerking organiseren

Daarover gaat de lunchlezing die het DDC-IenW vandaag organiseert. “Bij een vermoedelijke calamiteit moet er snel geschakeld worden: wat is het, hoe groot is het, wie doet wat?”, opent Rob Hagman (hoofd DCC-IenW) de bijeenkomst. “Die samenwerking goed organiseren is waar het vandaag over gaat.” Dat doen de sprekers op deze lezing aan de hand van een casus, die kort wordt ingeleid door Pepijn Morgenstern (RIVM): op een middelgroot station wordt iemand onwel. Binnen korte tijd vallen er meer slachtoffers in de directe omgeving. Kunnen er gevaarlijke stoffen in het spel zijn en zo ja, welke?

Die vraag komt al snel terecht bij de GGD/GHOR, vertelt Frans Greven, voorzitter van het landelijk platform voor Gezondheidkundig Adviseurs Gevaarlijke Stoffen (GAGS) van de GGD. Via de meldkamers zijn deskundigen van dit platform 24/7 in te schakelen als er mensen onwel worden en er een vermoeden is dat er gevaarlijke stoffen (chemisch, biologisch, radiologisch of nucleair) in het spel kunnen zijn. Er zijn zo’n 20 GAGS, verspreid over het land.

Mogelijk scenario

Wat zou er aan de hand kunnen zijn in de geschetste casus? Als er slachtoffers vallen die elkaar niet kennen, nabij of op dezelfde locatie, is de aanwezigheid van een gevaarlijke stof een mogelijk scenario dat moet worden onderzocht. Frans Greven geeft een overzicht van vijf ‘toxidromen’ en pikt er een aantal uit voor een nadere toelichting. Zijn verhaal maakt duidelijk dat sommige effecten direct na blootstelling optreden, maar andere gevolgen worden pas (veel) later merkbaar. “Dus je moet je aanvankelijk met weinig gegevens een beeld vormen en adviezen geven.” De GAGS onderhouden daarbij nauwe contacten met (keten)partners als GHOR/Brandweer, het NVIC, het RIVM en ziekenhuizen.

Besmettingsbron(en) lokaliseren

Ton van den Bersselaar, projectleider van het Landelijk Team Forensische Opsporing van de Nationale Politie, schetst hoe zijn team te werk gaat bij een crisis met gevaarlijke stoffen. Nauw samenwerken met in- en externe partners en veel blijven oefenen zijn daarbij cruciaal. In een casus als deze draait het volgens Van den Bersselaar in de allereerste fase om twee zaken: “Het vaststellen van de besmettingsbron op de plaats delict en de vraag of er op meer locaties iets vergelijkbaars aan de hand is.”

Ondertussen loopt de druk al snel op. Publiek stroomt toe, media eisen antwoorden en de betreffende organisaties – in deze casus de NS – willen weten wanneer ze werkzaamheden kunnen hervatten. In zo’n situatie is het van belang dat rollen en taken van de betrokken hulpdiensten duidelijk zijn en de prioriteiten helder. Hij somt op: “Wat en waar is de besmettingsbron, wie zijn er besmet en waar, wie en waar zijn de daders, welke risico’s op vervolg zijn er?”

Metingen en analyses

Op locatie zoeken medewerkers in beschermende kleding (gaspakken) naar sporen en samples. Metingen en analyses moeten zo snel mogelijk duidelijkheid brengen in de situatie, verklaart André van Esburg (RIVM). Hij vertelt dat daarbij twee mobiele laboratoria kunnen worden ingezet: een gecombineerd chemisch/biologisch lab en een radiologisch lab. Via een groot netwerk van experts is de juiste kennis snel voorhanden: het Landelijk Laboratorium Netwerk terreuraanslagen (LLN-ta) onder coördinatie van het RIVM ontsluit een schat aan kennis over gevaarlijke stoffen. Bij het netwerk zijn chemici, biologen, radiologen, toxicologen en andere deskundigen aangesloten uit organisaties als KWR (wateronderzoek), Douane (laboratorium), RIKILT (voedselveiligheid), WBVR (o.a. anthrax) en het NFI.

Dan is er nog een paar minuten tijd om vragen te stellen. Er wordt kort nagepraat over het analyseren van videobeelden, crisiscommunicatie en het houden van oefeningen. Hier en daar worden kaartjes of telefoonnummers uitgewisseld. ‘Crisismanagement is netwerkmanagement’, stelde Rob Hagman al in zijn inleiding op de lunchlezing. Daar is vandaag weer een steentje aan bijgedragen.